De Kempen, Kerken en Toerisme
Toerismepastoraal, Bisdom Antwerpen (TOPA vzw)

[wpml_language_selector_widget ]

Herentals - Sint-Waldetrudiskerk

Een parochiegemeenschap opbouwen

De doopkapel

De doopvont
Doopsel van Christus

De doopkapel bevindt zich traditioneel aan de westzijde van de kerk, in een aparte rechthoekige ruimte op het uiteinde van de noordbeuk.

De romaanse doopvont uit lokale hardsteen komt uit een Doorniks atelier. Zij dateert vermoedelijk uit de 1ste helft van de 13de eeuw en is waarschijnlijk het enige voorwerp uit de (pre-)romaanse Sint-Waldetrudiskerk. Het toegevoegde bovenstuk is een gerecycleerde grafsteen! Het doopwater wordt stofvrij gehouden door het koperen deksel met takel van Geraard Van Opstal (1642).

Nabij de doopvont hangt, zoals het hoort, Het doopsel van Christus, ditmaal een gepolychromeerd hoogreliëf in terracotta, zwierig geboetseerd door Jan Cosijns (Antwerpen, 1762-‘63). Typisch voor rococo zijn de talloze engelen, de rocailles en de S-curven die de sierlijke lijst vormen. Bovenaan kijkt God de Vader, in buste, toe, de wereldbol in de ene hand, terwijl Hij met de rechterhand zegent. De driehoek achter zijn hoofd wijst op de Drieëenheid. Wordt niet elk kind hier gedoopt in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest? De zinnebeeldige duif die in een stralenkrans uit de hemel afdaalt, illustreert het getuigenis van Johannes de Doper: “Ik heb gezien hoe de Geest als een duif uit de hemel neerdaalde en op Jezus bleef rusten’ ” (Joh. 1:32; ook 1:33); “Ik heb het gezien, en mijn getuigenis luidt: dit is de Zoon van God” (v.34) (= Mt. 3:16-17).

Johannes de Doper is gekleed in zijn sobere kameelharen pij. Met de rechterhand giet hij water over Jezus’ hoofd. Dat de Doper deels geknield zit op het natuurlijk verhoog van een rotspartij, is de traditionele oplossing om hem staande in zijn werking toch eerbiedig t.o.v. het hoofdpersonage Jezus weer te geven.

Jezus, enkel gekleed met een wit lendendoek en staande met de voeten in het nog doorschijnende water, ondergaat het doopsel, vroom, de handen gevouwen, het hoofd deemoedig neerwaarts. Een buitensporig lange kruisstaf is (naderhand?) tussen Jezus’ voorarmen gestoken. Achter Jezus, op de oever, houden 2 engelen ofwel een groot wit doek vast om Hem af te drogen, ofwel een mantel om hem weer aan te kleden.

Glasraam Het doopsel van Christus (1879)

Jezus’ voeten staande op de rivierbodem blijven zichtbaar. Hij draagt een helrood mantelkleed, zijn rechterschouder is bloot. De duif vliegt over Hem. Johannes, staat blootsvoets op de oever, met in de rechterhand de schelp waaruit water op Jezus’ hoofd valt. Bovenaan prijkt het Lam Gods, met achter hem een vaandel en vóór hem een kelk met hostie, maar waar hier geen bloed in vloeit.

Paneel Christus Salvator Mundi en De Besnijdenis (17de eeuw)

Jezus’ besnijdenis is het aangewezen thema voor de devotie van de Zoete Naam Jezus. Temeer daar het gelijknamige altaar (van de kleermakers) tegen de 1ste noordelijke (viering-)pijler van de midden-beuk klein van omvang was, ligt het voor de hand dat het paneeltje daarvan afkomstig is. Na de afbraak van dat altaar, ca.1772, is het na lange omzwervingen op zolder gevonden en naar de doopkapel overgebracht. Het ondertussen onderaan en aan de zijkanten ingekorte schilderij is nu gevat in een 17de-eeuwse marmeren omlijsting in de vorm van een portiekje, dat oor­spronkelijk hoorde bij het wandta­bernakel in het koor. Op de 8ste dag na zijn geboorte wordt een joods jongetje besneden en dit ritueel is het moment waarop het zijn naam krijgt. Gezien het doopsel van de kleine kinderen ook het moment is waarop christen gelovigen hun naam krijgen, vormt de al dan niet toevallige verplaatsing naar deze plek een zinvolle herbestemming.

Het besnijdenistafereel neemt enkel de onderste (ingekorte) zone van het paneel in beslag. Maria en Jozef kijken samen toe hoe het Kind door de hogepriester zelf besneden wordt. Jozef leunt op een wandelstok en heeft beleefd de hoed afgenomen.

De belangrijkste voorstelling is die van de kleine Jezus als de Heiland, de ‘Christus Salvator’. Aldus neemt Hij hier reeds de kenmerken van dat iconografische, volwassen type over. Net als de Verrezene is Hij naakt, enkel gekleed met een loswapperende roodachtige mantel, Hij draagt de wereldbol in de hand en zegent.

De preekstoel

Lorem ipsum dolor sit amet, consecteDe verkondiging van Jezus’ evangelie is een van de drie hoofdtaken van de Kerk. Een van de belangrijke kanalen bij deze verkondiging – zeker in een tijd dat er nog geen pers of media bestonden – is de preek tijdens de zondagse eucharistieviering.tur adipiscing elit. Ut elit tellus, luctus nec ullamcorper mattis, pulvinar dapibus leo.

1) de middeleeuwse preekstoelen

Noch van het (pre-)romaanse, noch van het gotische losstaande exemplaar is iets geweten.

2) de barokke preekstoel, Peter Moorkens en Forci, 1615

Bij dit exemplaar, geplaatst tegen de 4de zuidzuil van de beuk, moesten 4 evangelistenbeelden van de hand van Forci beklemtonen dat hier ‘evangelie wordt verkondigd’.

3) de neo-renaissance preekstoel, Willem Geefs, 1850

Na 7 jaar arbeid levert Willem Geefs in 1850 een eclectische preekstoel: een neo-renaissance-constructie met neogotisch beeldhouwwerk. Het monumentale meubel dat met een immense pinakeltoren de middenbeuk domineert, is echter in 1947 ‘in rook opgegaan’ (niet in vlammen), doordat het door een kortsluiting smeulend in de as werd gelegd. Het reliëf op de kuip dat de ‘verkondiging’ in beeld bracht, was de Bergrede terwijl de inhoud van het christelijk geloof dat moet verkondigd worden door de Verrijzenis werd voorgesteld. In de draagkolom stonden 4 beelden: Christus, het Woord van God, geflankeerd door zijn voorloper, Johannes de Doper, ‘die predikt in de woestijn’ en door de evangelisten Matteüs en Lucas die Jezus’ boodschap ter verkondiging hebben genoteerd. De enige die deze ramp overleefden, de beide engelen die de trap flankeerden, staan nu naast het altaar van de St.-Jozefskapel.

4) De preekstoel in art deco, n.o.v. R. Lemaire, 1950

Bij (de uitlopers van) de art deco gaat de voorkeur voor een preekstoel naar het vroegchristelijk ambotype in steen, zonder klankbord. De marmeren constructie wordt gedecoreerd met bronzen beelden en koperen medaillons.

Vooraan op de kuip staat diegene wiens woord hier verkondigd wordt: Jezus, met het typisch geïdealiseerde gelaat. Gezeten op een troon, houdt Hij in de linkerhand het boek des levens met daarop ‘A’ en ‘Omega’ (Apocalyps 1:8) terwijl Hij met de rechterhand zegent. Merkwaardigerwijze draagt Hij op de zoom van zijn kleed een borstkruisje (haast gelijk een plechtige communicant) ten teken van zijn liefdeoffer.

Jezus’ persoon en boodschap zijn gekend door het schriftelijk getuigenis van de 4 evangelisten. Hun symbolische voorstellingen staan rondom Jezus, in de 4 hoekvelden; elk met een boek. Ofschoon ze alle 4 vanuit het visioen van Ezechiël (1:4-12) vleugels dragen, worden de aardse viervoeters onder-aan en de gemakkelijker vliegende wezens bovenaan geplaatst:

De engel van Matteüs heeft een stift in de hand, gereed om in het boek te schrijven.

De arend van Johannes omklemt met beide klauwen het gesloten evangelieboek.

De brullende leeuw van Marcus houdt het boek opengeslagen, zoals het wapen van ‘zijn’ stad Venetië, maar dan wel met dit verschil dat de open zijde hier naar hemzelf gekeerd is. Let op hoe zijn staart omwille van de beschikbare plaats teruggeplooid is!

Het neergehurkte rund van Lucas heeft een open boek achter zijn achterpoot liggen.

Op de beide zijwanden staan de 4 grote profeten uit het Oude Testament. Zij hebben de komst van de Messias Jezus aangegeven en daarom gelden zij als de voorlopers van de evangelisten.

Westzijde:

Isaias (‘Izaias’), met lang hoofddoek, schrijft met stift op de schriftrol in de andere hand. De houtblokken tussen zijn voeten en het vuur ernaast illustreren zijn wensbede tot God: “Wees als een vuur dat dorre twijgen in vlam zet” (64:1a). De zaag verwijst naar zijn marteldood, volgens een Joodse traditie onder koning Manasse.

Jeremias, in lang gewaad en met hoofddoek, toont lege handen terwijl zijn schriftrol en stift op de grond liggen. Hij heeft alles geprobeerd om zijn volk, de stad en de tempel van de ondergang te redden, maar tevergeefs. Bovendien werd hij achtervolgd en mishandeld en stuitte hij overal op heftige tegenstand zodat het hem op sommige ogenblikken te machtig werd. “Soms denk ik: ‘Ik wil er (het woord van Jhwh) niet meer van weten, ik spreek niet meer in zijn naam” (Jer. 20:9). Juist omdat de twijfelaar heeft volgehouden, is de schuchtere man een van de grote profeten van Israël geworden.

Oostzijde:

Ezechiël, met een merkwaardige 4-voudige knevelbaard en snor, gehuld in een lang gewaad en een kapmantel, staat er zeer bedachtzaam. Aan zijn voeten sluipt een slang.

Daniël: in een lang kleed met ceintuur; de hoofdband houdt een lang hoofddoek bij elkaar. De ene hand in de zij, met de rechterhand heeft hij een banderol vast.

Op de 4 hoeken staat een heilige die Jezus’ boodschap uitgedragen heeft met woord en daad. Onder met ‘daad’ verstaan we het ‘gewone’ heilzame getuigenis (van een heilige) alsook het straffere getuigenis van het martelaarschap. De heiligen worden aangegeven door de initiaal ‘H’.

Noordoostelijke hoek: “H. Waldetrudis” als non, en als abdis met borstkruis en abdisstaf (waaraan besjes). De kroon op het voetstuk beduidt dat zij het aristocratische leven heeft verworpen (‘laten vallen’).

Noordwestelijke hoek: “H. Amandus” wijst naar boven en houdt een boek in de andere hand. Op zijn bisschopsmijter ligt zijn attribuut: de slang (!), symbool van het heidendom dat hij wist te overwinnen, maar die doorgaans aan zijn voeten ligt.

Zuidwestelijke hoek: “H. Appollonia” (foutief met 1 ‘p’ teveel geschreven) in een lang kleed, met korte mouwen, houdt een tang met een tand ertussen in beide handen. Tot ca. 1960 werd op haar feestdag hier gepredikt door een priester-leraar van het college.

Zuidoostelijke hoek: “H. Willibrord” met bisschopsmijter en -staf met de krul in slangvorm. De mantel boven zijn onderkleed en albe wordt gesloten met een knoop.

De art-deco preekstoel
De tronende Christus
Isaias & Jeremias

Het orgel

Een kerkgemeenschap waar het geloof zingend kan beleefd worden, heeft er des te meer deugd aan. Zang en muziek worden ondersteund door het kerkinstrument bij uitstek: het orgel.

1) grote (zwaluwnest-)orgel in de middenbeuk
(vóór 1566 – 1743)

Sinds het katholieke herstel in 1584 hangt het grote orgel van het zwaluwnesttype weer op zijn plaats in de middenbeuk, meer bepaald tegen de 3de noordzuil. De organist kon het bereiken via de zolder van de noordbeuk. Ondanks meerdere (gebrekkige) herstellingen, besluit het stadsbestuur in 1743 het orgel te verwijderen.

Het kleine koororgel op het doksaal, verbeterd door Hans Goldfusz in 1656-‘58, blijft dan als enige in dienst totdat het huidige grote orgel tegen de westwand (na 1770) kan worden bespeeld.

2) grote orgel tegen de westwand;
Fr.-J. en L.-Fr. Verbuecken, (1767 – na 1770)

In het vooruitzicht een groot orgel tegen de westwand te plaatsen, laat de kerkfabriek het grote venster daar in 1770 dichtmetselen. De gebroeders Verbuecken, orgelbouwers te Geel, staan in voor het instrument terwijl voor de rococo-orgelkast W. Mavou en J. Brasseur het decoratieve beeldhouwwerk en enkele beelden leveren.

Zingende en musicerende engelen, die wit geschilderd à la rococo tegen het bruine hout afsteken, stimuleren de vreugde van de lofprijzing van God. Vooraan, op het rugpositief, wordt de engel die met een open boek en een dirigeerstok in het midden staat, geflankeerd door 2 zittende engelen: links met viool en strijkstok en rechts met een dwarsfluit. Op de grote orgelkast prijken ook 3 engelen. Aan de linkerkant zit een engel met een fagot(?), met één beentje vrolijk vooruit. Aan de rechterkant zit een ernstig engeltje dat een dirigeerstok hanteert. In het medaillon dat het geheel bekroont, bespeelt St.-Cecilia, de patrones van de kerkmuziek, een positieforgel. Daarboven steekt een vliegende engel de bazuin.

Boven de deuren van het Lodewijk XV-doksaal prijkt het medaillon met de figuur van St.-Waldetrudis.

Opmerkelijk is dat in het vooruitzicht van de orgelrestauratie die in 1966 aanvangt, het dichtgemetselde gotische raam opnieuw wordt geopend.

Het gerestaureerde instrument telt 3 klavieren en 2.426 pijpen.

De biechtstoelen

Vergeving van de zonden behoort tot de bevrijdende kracht van Jezus’ evangelie. Oorspronkelijk wordt er biecht gehoord en het sacrament van de verzoening toegediend zonder specifiek kerkmeubel. In de middeleeuwen zit de priester op een stoel en knielt de biechteling op de grond. Aan de basis ligt de idee dat elke zonde (tegenover God) ook een zonde tegenover de gemeenschap is. Vandaar dat men In Zuid-Amerika nog biecht in het openbaar vóór de kerk. De biechtstoel wordt pas ingevoerd door het Concilie van Trente, niet toevallig in een periode waarin het individu meer op de voorgrond treedt en men een meer privé karakter wil waarborgen om het persoonlijk geweten te laten spreken.

De 2 barokke biechtstoelen, de ene nu in de noordkoorgang en de andere op het uiteinde van de zuidbeuk, zijn als paar in 1651 vervaardigd. Voor de schrijnwerkerij van het meubel heeft men een beroep gedaan op Joris van Tendelo uit Herentals en voor het snijwerk op de Antwerpenaar Peter I Verbruggen, die hier nog niet de kwaliteit bereikt die zijn (latere) reputatie laat vermoeden.

In het exemplaar van de noordkoorgang dragen de engelen naast het hokje van de biechtvader Jezus’ passie-instrumenten: de doornenkroon en de legendarische zweetdoek van Veronica met de afdruk van Jezus’ gelaat. Dankzij Jezus die door zijn liefdeoffer “de zonden van de wereld wegdraagt” is verzoening tussen de mens en God hier mogelijk. De engel die aan weerszijden het hoofd fel buigt in de richting van de biechtvader, lijkt te alluderen op de houding van de biechteling vóór hem. Waar mogelijk zorgen fantasierijke maskers bij dit ‘ernstige’ kerkmeubel voor een speelse toets: 2 grote exemplaren op de deurposten, eentje in de boog van het priesterhokje en ook een in de bekronende fries. Het toegevoegde beeldje van de kloosterlinge bovenop het priesterholje is waarschijnlijk de patrones St.-Waldetrudis.

Ook de régencebiechtstoel uit 1756 in de zuidkoorgang is het resultaat van de samenwerking van een meer lokale schrijnwerker en een Antwerpse beeldsnijder. Het meubel als zodanig is van een telg van het vermaarde Herentalse geslacht Verbuecken, nl. Jacobus Verbuecken, uit Geel. Het beeldsnijwerk is van de hand van Philip van Dyck. Het priesterhokje wordt geflankeerd door de beide prinsen der apostelen. Hun kledij is zwierig gedrapeerd over de schouder, een ceintuur houdt hun kleren in het middel bijeen en beiden zijn traditioneel blootsvoets. Merkwaardigerwijze is de hiërarchische symboliek hier niet gerespecteerd en nemen ze mekaars positie in. Paulus staat dus iconografisch rechts, op de 1ste plaats i.p.v. Petrus.

Vol berouw kijkt Petrus opwaarts, smekend om vergeving: een sprekende houding vol emotie. De gekromde vingers van de linkerhand hielden oorspronkelijk de sleutels van het koninkrijk der hemelen vast. In Paulus’ linkerhand resteert nog het handvest van zijn marteltuig: het zwaard.

In de rechteruithoek, aan Petrus’ zijde, prijkt de buste van de heilige Maria Magdalena met haar typische lange haren, als boetvaardige zondares gehuld in een boetekleed. In de linkeruithoek, aan Paulus’ zijde, de buste van St.-Catharina, echter zonder attributen.

De kruisweg

Dat de gipsen kruisweg (jaren 1880) in 1974-’8 van de muren verwijderd is, heeft niet enkel te maken met een esthetische desappreciatie, maar minstens evenzeer met de vrolijkheid van de golden sixties en de volgende jaren 1970 die het thema ‘lijden’ niet duldden.

Ziekenzorg:
de naamlijsten van de
Broederschap van de H. Drievuldigheid

Ofwel dateren de beide naamlijsten van de 1ste helft van de 18de eeuw en zijn ze opgehangen na de verhuis van de altaren ca. 1774 tegen de vieringpijlers in de middenbeuk, ofwel zijn ze, wat aannemelijker lijkt, pas na ca. 1774 voor deze plaats besteld.

De oorspronkelijke caritatieve doelstelling van de broederschap indachtig, prijkt tegen de noordpijler de namenlijst van de betalende leden. In de bekroning vormt de zinnebeeldige duif samen met Christus aan de rechterhand van God de Vader in het medaillon eronder de heilige Drieëenheid. De verrezen Christus wordt getekend door de kruiswonden, maar houdt het kruis triomferend in de rechterhand. God de Vader houdt de aardglobe in de linkerhand terwijl Hij de zegen geeft. Aan de uiteinden smeken 2 geknielde gevangenen met een pijnlijk verwrongen gelaat, de handen geboeid, God om genadevolle bijstand. Bij de rechtse, exotische figuur, is nog een dwarse staaf, deel van een gareel, zichtbaar. De linkse gevangene is duidelijk jonger en ziet er westers uit. Gods rijke genade wordt verzinnebeeld door de 2 hoornen van overvloed waaruit bloemen en vruchten vallen. Die barmhartig-heid wordt bemiddeld door de bijdragen van de betalende leden. De scepter en het vlammende zwaard, gekruist door een lauwerkrans, staan voor de gerechtigheid bij het Laatste Oordeel. Wie de gevangenen helpt bevrijden, zal voor dit werk van barmhartigheid eeuwig beloond worden met de “onvergankelijke krans” van de overwinning (1 Kor. 9:25).

Tegen de zuidpijler prijkt de namenlijst van de “Lichtdragers van het Broederschap”. Zes maal per jaar ging, zeker in de 19de eeuw, de pastoor, plechtig vergezeld door leden van de Broederschap van de Allerheiligste Drievuldigheid, de communie bezorgen bij de zieken thuis. Voor de stervenden is dit a.h.w. voedsel voor de reis naar de eeuwigheid: vandaar genoemd ‘het Viaticum’ (Voedsel voor onderweg), ook wel ‘de heilige Teerspijze’. In het kader van de Contrareformatie met haar accent op de zintuiglijk waarneembare sacramenten én in het kader van de pralerige barok, groeide deze communiebedeling uit tot een miniprocessie: de ’plechtige berechting’, alias de ‘generale bediening’. De zinnebeeldige duif bovenaan, temidden van een gouden stralenkrans, daalt neer boven het medaillon met daarin de berechtingsciborie als symbool van de Eucharistie. Blijkbaar begeleiden de leden van de Broederschap het Heilig Sacrament niet enkel bij de processie met een flambeeuw, maar ook bij een plechtige berechting. Onder de ciborie staat een krans met daarin, gekruist, een scepter bekroond met een driehoek en een vlammend zwaard. De driehoek, met daarin het alziende ‘oog van God’ (elders het Hebreeuwse letterwoord voor ‘de Heer’: “JHWH”) vat de theologische gedachte samen van de Drieëne God, de kern van het christelijk geloof. Het vlammende zwaard, attribuut van de aartsengel Michael, is het symbool van de gerechtigheid bij het Laatste Oordeel.

Overigens prijkt bij beide naamlijsten aan weerszijden, tegen de zuil, een engel als lichtdrager die een flambeeuw met een flambeeuwschild draagt waarop de voorstelling van een ciborie prijkt. [Tegen de zuidpijler is echter bij de linker lichtdrager en tegen de noordpijler bij de rechter het flambeeuwschild verdwenen. Soms is ook de vlam van deze flambeeuwen verdwenen.]

Bij beide namenlijsten bestaat het reliëf op de verticale middenzone uit zonnebloemen, rozen, maïskolven, korenaren, druiven en uit [nu lege] cartouches. Op de horizontale band geheel onderaan worden de motieven van zonnebloemen en rozen herhaald, met daarbij een arend die in een tak bijt.

Waarom niet de traditie verder zetten en de beide naamlijsten aanvullen met de respectieve actieve en steunende leden van Amnesty International, de catechisten en de huidige communiedragers?

Naamlijst v.h. Broederschap v.d. H. Drievuldigheid Noord
Naamlijst v.h. Broederschap v.d. H. Drievuldigheid Zuid

Armenzorg:
het altaar van de Heilige Geesttafel

De Tafel van de Heilige Geest is de parochiale organisatie die instaat voor de armenzorg. Voor de kerkgemeenschap is de zorg voor de noodlijdende medemens meer dan een sociale opdracht, ze is een dienstverlening aan Christus zelf, aldus Zijn woorden: “al wat je gedaan hebt voor de geringsten van mijn broeders, heb je voor Mij gedaan” (Mt. 25:40).

Het altaar van deze caritatieve instelling stond – zeker sinds het begin van de 17de eeuw – tegen de zuidwestelijke vieringpijler, d.i. de 1ste standplaats in de zuidelijke rij. De Heilige Geestmeesters vertrouwden de opdracht voor hun triptiek toe aan Ambrosius I Francken (1608-‘10).

middenpaneel: Het Laatste Oordeel

De tekst van Mt. 24:31-46 vormt het uitgangspunt voor het thema dat over de hele triptiek is uitgewerkt. Het geeft zowel een beschrijving van het Oordeel op het middenpaneel als een verklaring voor de band met de werken van barmhartigheid op de luiken.

“Alle stammen der aarde … zullen de Mensenzoon op de hemelwolken zien komen met macht en grote heerlijkheid” (v.30). De verrezen Christus is herkenbaar aan zijn halfnaakte lichaam, bedekt door een loshangende, roze mantel, en aan de kruiswonden. Tronend “op de wolken” (v.30 en Mc.13:26) heeft Hij “als voetbank” (Jes. 66:1-2), een glanzend blauwe aardglobe. Verspreid over verschillende concentrische cirkels gaat een geweldige lichtstraling van Hem uit. De handen heeft Hij in een weids gebaar opgeheven ten teken van zijn beslissend oordeel. Zijn blik is gericht op de verdoemden aan zijn linkerkant.

Aan de links-rechts-opstelling is zeker bij een Laatste Oordeel een hiërarchische ordening verbonden. Christus plaatst immers de (goede) ‘schapen’ die de werken van barmhartigheid voor hun noodlijdende medemensen hebben beoefend aan Zijn rechterhand (v.33-34), de (slechte) ‘bokken’ die deze werken niet in praktijk hebben gebracht aan Zijn linker- (v.33,41).

Smekend om genade flankeren Hem zijn moeder Maria en Johannes de Doper, respectievelijk aan Zijn rechter- en linkerzijde. Op de wolkenband links en rechts zetelt het apostelcollege, netjes verdeeld: 6 aan elke zijde. Uiterst rechts van Christus is Petrus te herkennen met naast hem Paulus, die de plaats van Judas Iskariot heeft ingenomen. Verder is, buiten de baardloze Johannes in het rood, elke herkenning uitgesloten bij gebrek aan attributen. Net onder de wolken steken engelen in vuurrode kledij de bazuin om het Oordeel aan te kondigen.

Op het onderste register ondergaan de stervelingen hun lot. De bestemming van de “veroordeelden” is “de eeuwige straf”, terwijl de “uitverkorenen” (Mt. 22:14) “het eeuwig leven” wordt geschonken (v.46). Rechts van Christus verwelkomen de uitverkorenen Hem bij Zijn terugkeer en worden ze hemelwaarts geholpen door engelen die “Hij zal uitzenden met luid trompetgeschal om zijn uitverkorenen te verzamelen uit de vier windstreken” (v.31). Links van Christus worden de verdoemden door helle-monsters getergd, gepijnigd en de hel ingejaagd.

binnenluiken: De Werken van Barmhartigheid

binnenluiken: De Werken van Barmhartigheid

linkerluik

De werken die het eerst in de Bijbel vermeld worden, staan op het linkerluik (dus chronologisch eerst), de andere 5 op het rechterluik.

  • Links worden op het voorplan de hongerigen gespijzigd. Gretig grijpen zij naar het aangeboden brood dat met een mand wordt aangesleurd. De broodbedeling geschiedt onder toezicht van een man met een merkwaardig gekantelde hoed.
  • Op de achtergrond worden de dorstigen gelaafd. Drinkend uit schalen en kruiken laten ze zich de drank welgevallen.

rechterluik

Op het rechterluik worden de 5 overige werken achtereenvolgens op even zoveel plans voorgesteld.

  • Twee voorname burgers delen stoffen uit om de (vier) naakten te kleden. De kreupele bedelaar vooraan, zit op de grond, zijn kruk naast hem, om zich gemakkelijker met het aangereikte textiel te kunnen aankleden.
  • Twee reizigers, met reisstok in de hand, komen aan. De eerste, die zijn hoed uit beleefdheid al heeft afgenomen, wordt door een burger, staande voor een hoog huis, bij de hand genomen om hem onderdak te verlenen. Een draagt op zijn hoed pelgrimsinsignes, nl. de gekruiste pelgrimsstafjes van Santiago de Compostella, de zgn. bourdonnets.
  • Twee bedlegerige zieken worden bezocht in hun huisje (met open voorgevel).
  • Waar de Vulgaat het enkel heeft over: “jullie zijn naar Mij gekomen”, worden de gevangenen hier niet zomaar bezocht, maar bevrijd. Dat er 2 interpretaties bestaan van dit 6de werk van barmhartigheid heeft te maken met de aard van de zaak. Er zijn immers 2 categorieën van gevangenen: zij die terecht gevangen zijn en hun – hopelijk pedagogisch verantwoorde – straf uitzitten, én zij die onterecht opgesloten zitten. Tot deze laatste groep behoren de slaven, gegijzelden, politieke gevangenen en zij die om hun levensbeschouwelijke overtuiging worden vervolgd. Waar nu voor deze laatsten Amnesty International optreedt, is sinds de middeleeuwen o.m. de orde van de Trinitariërs actief, die als doel heeft christen gevangenen vrij te kopen uit de handen van de Noord-Afrikaanse (moslim) piraten. De Broederschap die daarmee gepaard gaat en later te Herentals wordt opgericht, is echter vermoedelijk meer devotioneel.

De toren met koepelvormige bekroning is via andere afbeeldingen geïnspireerd op klassieke voorbeelden.

  • ‘De doden begraven’ wordt niet door Jezus vermeld, maar werd in de middeleeuwen toegevoegd vanuit het boek Tobit, waardoor men het heilige getal ‘7’ bereikte. Het gebeuren vindt plaats op een kerkhof naast een klein gotisch kerkje.

Geen enkele van diegenen die een werk beoefenen valt door een aparte kledij als meester van de H. Geesttafel te herkennen.

buitenluiken: St.-Laurentius & St.-Elisabeth

De 2 heiligen in grisaille, St.-Laurentius en St.-Elisabeth, staan bekend voor hun caritatieve inzet. Zij geven hier, in reuzengestalte t.o.v. de armen, het goede voorbeeld aan de aalmoezeniers en aan al wie de aalmoezeniers in hun verantwoordelijkheid willen steunen.

Laurentius († 258) was te Rome aangesteld als diaken, d.i. armenzorger, en vervult hier de rol van modelfiguur voor de aalmoezeniers. Wanneer de Romeinse vervolgers hem de rijkdommen van de Kerk vroegen, wees hij de armen aan die hij verzorgde: “ziehier de schatten van de Kerk”. Hij geeft aalmoezen aan twee bedelaars. Die op een kruk loopt, steekt zijn hoed uit, terwijl de kreupele die zich dient te verplaatsen aan de hand van handvaten, de muntstukken in een bedelkommetje in ontvangst neemt. Als attribuut van zijn ambt als diaken, dat later evolueert tot een liturgische assistent, draagt Laurentius als gewaad een dalmatiek Zijn marteltuig, het rooster, is echter niet afgebeeld.

Prinses en gravin Elisabeth van Thüringen (1207-1231), met 3 kronen als attribuut (aanvankelijk van haar hoogadellijke stand), deelt aan drie naakten kleding uit. Het Herentalse St.-Elisabethgasthuis dat in 1253 zijn eerste statuten bekomt, krijgt zijn huidige naam geleidelijk pas vanaf de 15de eeuw.