De Kempen, Kerken en Toerisme
Toerismepastoraal, Bisdom Antwerpen (TOPA vzw)

[wpml_language_selector_widget ]

Herentals - Sint-Waldetrudiskerk

De schilderijen in de noordbeuk:
Jezus’ lijden en verrijzenis

Christus op de koude steen

Houten beeld, Mechelen, 3de kwart 16de eeuw

De devotie tot Jezus’ lijden voegt aan de Bijbelse scènes extra momenten toe, zo ook dit iconografische type. In afwachting van de kruisiging laat men de naakte Jezus even op een steen uitrusten. Uit voorzorg worden zijn handen gebonden. In de volplastische beeldhouwkunst van einde 15de – begin 16de eeuw is het een populair motief. De doornenkroon nog op het hoofd, staart Jezus – wat verdwaasd van de martelingen en van angst voor wat volgen gaat – recht voor zich uit. Merkwaardig genoeg zijn er hier nauwelijks bloedsporen zichtbaar doordat ze waarschijnlijk verwijderd werden. Oorspronkelijk stond het beeld in het voorportaal tegen de noorddwarsbeuk, in feite aansluitend op het kerkhof, tot de verplaatsing ca. 1880. Op de arduinen sokkel van toen staat te lezen:

“Hij zal met smaad
verzadigd worden”
 (d.i. Klaaglied 3:30).

Zoals elders in de 19de eeuw werd deze naakte Christus piëteitsvol een wollen mantel aangedaan. Door dit gebruik lijkt het beeld, afgezien van de zittende houding, zeer op een ander iconografisch type, de zgn. ‘Ecce homo’. Dit is de Christus die, nog gehuld in de purperen spotmantel van de doornenkroning, door Pilatus aan het volk getoond wordt met de woorden: “Ziedaar de mens”. Met of zonder mantel, de lijdende Christus die zijn dood tegemoet ziet, wil de kerkhofbezoeker in zijn verdriet om de overledenen troosten en sterken vanuit zijn levenservaring: “Ik ben jullie allen voorafgegaan in lijden, dood én herrijzen”.

Op de rug staat het Mechelse meesterte­ken: een vijf­puntige ster.

Petrus wordt herkend

Schilderij, 17de of 18de eeuw

Dit tafereel gaat over de eerste fasen van het verhaal van Petrus’ verloochening, dat meestal uitgebeeld wordt door het einde van het verhaal, nl. het berouw (Mt. 26:58.69-75; Mc. 14:66-72; Lc. 22:56-62). Petrus is traditioneel gekleed in de hemelse kleuren blauw en geel.

Wanneer Jezus voorgeleid wordt, volgt Petrus Hem tot in het binnenhof van het paleis van de hogepriester Kajafas om te zien hoe het afloopt (Mt. 26:58). Hij zit er samen met de dienaars en warmt zich bij het vuur (Mc. 14:54). Hij wordt echter (aldus Mc. v.69) tweemaal door hetzelfde dienstmeisje herkend (Volgens Mt. en Lc. door een ander) en een derde maal (aldus Mt. v.73 en Mc. v.70) door de omstaanders. Deze laatsten, “dienaars” genoemd (Mt. v.58 en Mc. v.54), zijn wapenknechten of ‘soldaten’. Omwille van het crescendo in de 3-delige opbouw van het verhaal laat de schilder hier één soldaat de apostel Petrus hardhandig bij de arm grijpen (niet te verwarren met een arrestatie). Vandaar dat een wapenknecht Petrus hier ‘bij de kraag neemt’, terwijl deze hardnekkig blijft loochenen Jezus te kennen. De dienster wijst met uitgestrekte linkerhand naar de duistere achtergrond rechts, in feite naar de gevangengenomen Jezus: “ook jij was met hem” (Lc. v.56).

De ontmoeting met Veronica

Schilderij, anoniem

Niet volgens het Bijbelse verhaal, maar enkel volgens een legende ontmoet Jezus tijdens zijn kruisdraging Veronica die zijn gelaat afwist. Die afdruk van Jezus’ bezweet en bebloed gelaat zou zo sterk geweest zijn dat het een herkenbaar portret werd. Hierdoor werd ontstaan gegeven aan een erg kostbare reliek van het Heilig Aanschijn. De naam ‘Veronica’ is trouwens afgeleid van ‘vera icon’ (ware afbeelding).

Onder de last van het kruis bezwijkt Christus. De beul, links op het voorplan, port Hem wreed hardhandig aan om terug op te staan onder het toeziende oog van de joodse hogepriester Kajafas te paard. Jezus kijkt recht naar de doek die de geknielde Veronica Hem voorhoudt. In feite worden nog 2 andere scènes van Jezus’ kruisweg in beeld gebracht: de ontmoeting met zijn moeder Maria en Simon van Cyrene die zijn kruis helpt dragen.

De geseling van Christus

Schilderij op paneel, anoniem

Na zijn terdoodveroordeling door het Sanhedrin en de instemming daarmee door de Romeinse landvoogd Pontius Pilatus om Hem te kruisigen, wordt Jezus eerst gegeseld (Mt. 27:26; Mc. 15:15). De ruimte waarin dit plaatsvindt, wordt in de Bijbel niet gespecifieerd. Christus, naakt, gebonden aan een kolom, wordt gegeseld. De beulsknecht, rechts, hanteert een gesel, de soldaat, links, een roede. De beulsknecht, links op het voorplan, bindt roeden samen. Op de achtergrond staan 2 figuren het gebeuren gade te slaan. De man met tulband staat voor de Joodse overheid, met name de hogepriester Kajafas; de gehelmde soldaat illustreert namens het Romeinse gezag van Pontius Pilatus de officiële instemming met dit gruwelijk gebeuren. Ook een (onschuldige) hond kijkt toe. Op basis van vergelijking met De Doornenkroning in de Antwerpse St.-Pauluskerk worden dit en het volgende paneel toegeschreven aan Artus de Bruyn (ca.1595-1632).

Christus op de koude steen

Schilderij op paneel, toegeschreven aan Maarten Van Heemskerck, ca.1545-‘50

Deze voorstelling wordt gesitueerd in dezelfde periode als het beeld Christus op de koude steen (→ p.99). Eigenaardig is hier de wijze waarop de wachtende Jezus gecombineerd wordt met de voornaamste passiewerktuigen en met enkele passietaferelen.

“Een atletische Christusfiguur zit op de lange arm van een taukruis, dat op enkele steen- of rotsblokken steunt. Zijn gelaat in profiel drukt berusting uit. Zijn hoofd draagt een zware doornenkroon, met licht omgeven. Zijn met een touw gebonden handen dragen enerzijds de rietstok, anderzijds een doorzichtige glazen kelk. De donkere vloeistof in de kelk kan een allusie zijn op de beker met edik die men hem aanbood (Mt. 27:34), of kan ook symbolisch als de lijdenskelk worden gezien (Mt. 26:39).

De Christus is naakt, op een wit doek over zijn bovenbenen na. Aan zijn linkerzijde liggen op de kruisstam drie grote nagels, die handen en voeten zullen doorboren, Op de dwarsbalk zien we de dobbelstenen die zullen dienen om zijn naadloze rok toe te wijzen, en de titulus “INRI“ (Iesus Nazarenus Rex Iudaeorum), die aan het kruis zal worden bevestigd” (aldus Jan Cools, 2010). De rietstok behoort, zoals eerder vermeld, bij het ‘Ecce homo’-type.

Jezus kijkt naar de 2 taferelen die aan dit wachten gerelateerd zijn: het ene dat aan dit wachten voorafgaat, het ander dat er onmiddellijk op volgt. Door het enorme verschil in gestalte van de Christusfiguur op de voorgrond en deze figuurtjes op de achtergrond, alsook door Jezus’ wending lijkt het wel alsof Jezus naar een soort minivoorstelling kijkt. Hij neemt de voorbije en de nakende fasen van zijn lijdensweg in beschouwing, samengevat in ‘de kelk van het bittere lijden’ die hem a.h.w. aangereikt wordt. De kruisdraging wordt op de voorgrond voorafgegaan door Veronica die, geknield, het doek met de pas bekomen zweetafdruk van Jezus’ aanschijn vereert. Jezus wordt aan de hand van een touwtrekkende soldaat aangepord het kruis verder de Calvarieberg op te dragen terwijl Hij hierin geholpen wordt door Simon van Cyrene.

“Onder de Calvarieberg is een holte. Deze wordt geïdentificeerd als de ‘carcer Christi’, de kerker van Christus, waar Jezus volgens een legende enige ogenblikken zou hebben verbleven alvorens ge-kruisigd te worden.” (Jan Cools, 2010).

Op de Calvarie staat een galg met daaraan een gehangene: een zinspeling op Judas die “zich ophing” (Mt.27:5). Aan Jezus’ rechterzijde is reeds één kruis opgesteld. Degene die daarop gekruisigd is moet volgens de symbolische traditie ‘de goede moordenaar’ voorstellen die zijn fout inziet en door Jezus de hemel wordt ingeprezen (Lc.23:40-42). In het midden wordt Jezus’ kruis opgericht (met het ‘INRI’-opschrift). Compositorisch daarvoor zit de derde veroordeelde, de ‘slechte moordenaar’, zijn beurt af te wachten. Vlak voor hem ligt Jezus’ naadloze rok, waarvoor de soldaten zullen dobbelen.

Wat Jezus niet meer ‘onder ogen’ krijgt, en wat zich achter zijn rug afspeelt, is hoe na zijn dood zijn moeder Maria van smart bezweken is en hoe ze wordt bijgestaan door Johannes (in het rood) en de andere Maria’s. Haar beide stiefzusters Maria Salomas en Maria Kleofas ondersteunen haar terwijl een bevallige Maria Magdalena, met zalfvaasje, toekijkt. Op de achtergrond: Jeruzalem.

“Dit schilderij wordt door de enen als authentiek beschouwd, door de anderen als een pro­duct van samenwerking tussen de Haarlemse schilder Maarten van Heem­skerck (1498-1574) en een goede medewer­ker.” (Jan Cools, 2010).

Calva­rie

Schilderij, Anonieme kopie naar A. Van Dyck

Het origineel van deze kopie werd bij A. Van Dyck besteld door de Mechelse minderbroeders (nu in de St.-Romboutska­thedraal aldaar). Dat altaarstuk is qua compositie – misschien niet toevallig – geïnspireerd door Rubens’ Lanssteek (ca. 1630), die prijkte op het hoofdaltaar van hun medebroeders te Antwerpen (nu Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen).

“Dit schilderij, zeer typisch voor Van Dyck, toont een bewogen tafereel, waarin de gevoelens op pathetische wijze tot uiting komen. De wanhopige moeder Gods, met uitgespreide armen, geruggen-steund door een droevig opkijkende Johannes, vormt de tegenhanger van de brutale beulsknecht. De twee moordenaars nemen getormenteerde houdingen aan. Alleen Jezus toont zich gespannen maar sereen. Aan zijn voeten knielt Maria Magdalena, haar losse haren en kleding herinneren aan haar vroegere levensstijl.” (J. Cools, 2010). De moordenaar aan Jezus’ rechterhand, de zgn. ‘goede moordenaar’, Dismas genaamd (→ p.75), kijkt Jezus aan terwijl de spottende moordenaar zijn gelaat van Jezus afwendt.

De Kruisafneming

Ook dit werk is geïnspireerd op Rubens, nl. op zijn beroemde gelijknamige werk in de Antwerpse kathedraal. Een groter exemplaar van dit doek bevindt zich in de begijnhofkerk van Turnhout.

De Bewening

Schilderij, anonieme kopie naar Van Dyck

De lijdensdevotie veronderstelt dat na de kruisafneming moeder Maria het dode lichaam van haar zoon beweende. Dit tafereel zo vol ‘mede-lijden’ wordt in het Italiaans ‘Piëta’ genoemd.

Op haar schoot draagt Maria het dode lichaam van Jezus, ‘de vrucht van haar schoot’. “Maria kijkt vertwijfeld naar de hemel en houdt de doorboorde hand van haar Zoon omhoog. Maria Magdalena, elegant en werelds voorgesteld, toont een meer verstilde droefheid. De engelen barsten uit in klaaglijk verdriet, de ene met uitgespreide armen, de andere met de handen in biddende houding” (J. Cools, 2010). Deze kopie naar Antoon Van Dyck is bijna identiek met die in de Antwerpse St.-Antoniuskerk.

Het retabel van de brouwers

Geschilderde triptiek, Frans I Francken (gesigneerd), 1604 (gedateerd)

Het monogram “F.F.IV” staat op het zwaard van de liggende soldaat op het middenpaneel: “Frans Francken invenit”, terwijl de datum “1604” te lezen staat op de scharnier van de hellepoort op het rechterpaneel. De Herentalse brouwers wijzen o.m. het St.-Mattiasretabel dat Frans I Francken (1542-1616) eerder voor het kuipersaltaar in de Antwerpse Kathedraal in 1595 gerealiseerd had, als model aan. Het altaar van de brouwers stond tot ca. 1774 opgesteld tegen de 3de zuil van de zuidbeuk.

linkerluik De doodstrijd van Christus in de Hof van Olijven

De 3 apostelen liggen te slapen – in een hiërarchische ordening van voor naar achter: vooraan ligt de kaalhoofdige Petrus, blootsvoets. Dan zit Johannes, haast rechtop, leundend tegen een rots(?) en achteraan zit Jacobus, de mantel over zijn hoofd getrokken. Petrus en Johannes zijn niet conventioneel gekleed: Petrus heeft hier een rode i.p.v. een gele mantel en Johannes draagt niets in het rood. Petrus’ zwaard (waarmee hij de knecht van de hogepriester zijn oor zal afhousen) ligt in de linker-benedenhoek op de grond. Ondertussen bidt Jezus geknield: “Laat deze beker aan Mij voorbijgaan” (Mt. 26:39), “maar niet Mijn wil, maar de Uwe geschiedde” (Lc. 22:42), wat verzinnebeeld wordt door de lijdensbeker die de engel Hem voorhoudt. Op de achtergrond kondigt de naderende lijdensweg zich aan. Een groep Romeinse soldaten en knechten komt begeleid door lantarens en fakkels de Hof van Olijven binnen. Judas, rossig van haar, en gekleed in een okergele mantel, gaat hen vooraf en wijst hen Jezus aan.

rechterluik Christus in het voorgeborchte van de hel

“Het ‘voorgeborchte der hel’ of de limbus is de plaats waar, volgens oudere katholieke theologen, de aartsvaders de verlossing afwachtten en waar de ongedoopte kinderen of onschuldigen, die het evangelie niet konden kennen, verbleven in een staat van natuurlijk geluk. De eerste categorie werd door Christus’ ‘nederdaling ter helle’ tot de hemelse gelukzaligheid toegelaten. Deze theorie is nooit echt een geloofspunt geweest en werd door paus Benedictus XVI op 21 april 2007 als achterhaald afgewezen.” (Jan Cools, 2010).

Dit ‘voorgeborchte’ situeert zich logischerwijze vóór de hel op de achtergrond die veel weg heeft van een creatie van Jeroen Bosch. Een man en een vrouw die worden voortgedreven, alluderen op de uitdrijving van Adam en Eva uit het paradijs. Twee koddige monsterkoppen komen een kijkje nemen.

De verrezen Christus, met rode mantel, draagt zegevierend (op de dood) een kruisbanier in de linkerhand terwijl Hij met de rechterhand een man uit het voorgeborchte trekt. Herkenbare oudtestamentische figuren die in het voorgeborchte wachten op hun verlossing zijn o.m. Adam en Eva. Het is duidelijk dat hun schaamdelen (met lendendoeken) overschilderd geweest zijn – dit op last van de ontevreden bisschop Miraeus n.a.v. zijn visitatiebezoek in 1606.

middenpaneel De verrijzenis van Christus

Zegevierend met opgestoken rechterhand staat de naakte Christus op de derde dag op uit zijn rotsgraf, met als overwinningsteken een witte kruisbanier in de linkerhand. Een gouden stralenkrans omgeeft zijn hoofd. Hij draagt enkel een witte lendendoek en een grote, loshangende rode mantel. Enkel de minuscule wonden van de nagels en van de lanssteek verwijzen nog naar zijn bitter lijden en sterven.

Een aantal engelenkopjes slaat vanuit de wolken dit wonder gade. Hun aanwezigheid onderstreept dat Gods initiatief aan de basis ligt van dit wonderlijke gebeuren.

De soldaten die bij Jezus’ graf de wacht houden om te verhinderen dat Jezus’ leerlingen zijn lijk zouden stelen om een verrijzenis te insinueren (Mt. 27:62-66) zoeken verschrikt bescherming. Uitgerekend ook deze wachters worden ongewild de eerste ooggetuigen van Jezus’ opstanding (Mt. 28:4). Het “beven van schrik” (v.4) wordt op menige wijze in beeld gebracht. Van ontzetting is er één, geheel op de voorgrond in het midden, neergestuikt en steekt de tong nog uit zijn mond. De beschrijving “het leven scheen uit hen geweken” (v.4b) is herkenbaar in zijn verstarde blik. De sodlaat die over hem heen stapt, trekt zijn zwaard alsof hij het tegen een spook wil opnemen. De soldaat in de linkerbendenhoek tracht zich met het schild aan zijn rechterarm van het hevige licht af te schermen. Anderen houden zich gedeisd of kijken verschrikt toe. Rechts blijven enkele wachters, die zich niet van hun taak kwijten, ongestoord slapen; wat toelaat de leugen van de diefstal van Jezus’ lijk aannemelijk te maken (Mt. 28:13). Immers, aldus Mt. 28:11-15, werden deze soldaten nadien omgekocht om hun bericht over wat was voorgevallen te vervalsen als een diefstal van Jezus’ lijk door Zijn leerlingen terwijl zij sliepen (v.13).

linkerbuitenluik (iconografisch rechts) Salvator mundi

Met een voet staande op de globe, zegent de leraar Christus, terwijl Hij in de andere hand een open evangelieboek houdt.

rechterbuitenluik St.-Arnoldus

Tijdens een pestepidemie helpt Arnoldus (of Arnulfus), bisschop van Soissons (Tiegem ca.1040 – Oudenburg, 1087) de bevolking aan de dood te ontkomen door zijn aanbeveling om in plaats van (besmet) water, bier te drinken. Om begrijpelijke redenen kiezen de brouwers hem tot patroon van hun ambacht. Omdat de schilder aanvankelijk een andere heilige bisschop geschilderd had, heeft hij gemakkelijkheidshalve gecorrigeerd door Arnoldus’ brouwersattributen van gekruiste vorken en een stuikmand toe te voegen en de naam van die eerste goedheilige man eenvoudigweg te overschilderen.