De Kempen, Kerken en Toerisme
Toerismepastoraal, Bisdom Antwerpen (TOPA vzw)

[wpml_language_selector_widget ]

Herentals - Sint-Waldetrudiskerk

Broederschappen,
ambachten en gilden
in kooromgang Noord

De kapel van St.-Crispinus en Crispinianus

1. De St.-Jacobskapel (15de eeuw – 1542/1594)

2. De St.-Christoffelkapel van de jonge kolveniers
(1542/1594 – ca.1774)

Na de St.-Sebastiaans-, de St.-Joris- (vóór 1500) en de Kolveniersgilde (1512) vormen de Jonge Kolveniers de 4de gewapende gilde nadat zij zich tussen 1542 en 1555/1594 van de ‘Oude Kolveniers’ hebben afgescheurd. Mogelijk door gebruiker te worden van de St.-Jacobskapel is St.-Jakob haar 2de patroonheilige geworden (niet zo vreemd gezien de ‘apostel van Spanje’ ook een bijdrage zou geleverd hebben tot de herovering van Spanje op de Moren) en wordt ze ook wel ‘St.-Jacobsgilde’ genoemd.

De 1ste patroonheilige van de kolveniers is St.-Christoffel. Volgens de legende was er eens een sterke stoere man, Reprobus: een echte macho. Hij wil zich graag laten gelden door in dienst te gaan bij iemand die van niemand bang is. Hij gaat op zoek naar de machtigste koning, voor wie iedereen ontzag heeft. In dienst van deze machtige vorst voelt Reprobus zich best in zijn nopjes. Totdat hij op zekere dag vaststelt dat ook deze koning schrik heeft voor iemand anders, nl. voor de duivel. Reprobus kijkt maar sip en gaat op zoek naar de duivel. Eens in zijn dienst is Reprobus weer gelukkig: iedereen beeft voor hem. Totdat hij op zekere dag moet vaststellen dat de duivel op zijn beurt schrik heeft voor weer iemand anders, nl. voor de goede, almachtige God. Dus, Reprobus, niet tevreden, gaat op zoek naar de almachtige God. Maar hij vindt God niet zo dadelijk. Na lang zoeken komt hij bij een kluizenaar terecht die vlakbij een woeste stroom woont, en vraagt hem waar de goede God wel te vinden is. De wijze man zegt: “Wacht maar, je zult hier wel zien”. Na een tijdje daar gezeten te hebben, denkt Reprobus: “I.p.v. hier met mijn duimen te draaien, kan ik met mijn stoere body beter de reizigers naar de andere oever van de rivier helpen oversteken”. En zo gezegd, zo gedaan. Reprobus helpt de ene na de andere reiziger bij de overtocht. Op een avond komt een knaapje aangelopen. Reprobus zet hem op zijn schouders, doch na enige tijd begint die kleine jongen zo zwaar door te wegen dat Reprobus haast zijn evenwicht verliest. Met heel veel moeite, steunend op een stok, slaagt hij er dan in om het knaapje naar de overkant te dragen. Nieuwsgierig vraagt hij aan de jongen waarom hij zo zwaar weegt. En het antwoord luidt: “Ik ben Christus, die de zonden van de wereld heb weggedragen”. Reprobus heeft het begrepen: de moraal van het verhaal. Niet ‘zich laten gelden’ is de boodschap, maar je geluk vinden door het Goede te dienen. En je kunt de goede God pas echt ontdekken als je bereid bent om andermans lasten mee te dragen. Reprobus bekeert zich tot het christelijk geloof en vol vreugde noemt hij zich sindsdien ‘Christoffel’ (Grieks: ‘Xriσtov φεrεin’; Latijn: ‘Christophorus’; d.i. ‘Christusdrager’).

Een beeldje van St.-Christoffel staat nu in de koorgang, tegenover de kapel. Met het Jezuskind op zijn schouder waadt Christoffel door het water. Hiertoe trekt hij zijn kleed op aan een bollensnoer met kwast. De aardglobe die het Jezuskind torst, staat voor Jezus “die wegdraagt de zonden van de wereld”. Een pittoresk detail is het vogeltje op een zijtak van de wandelstok. Zoals gebruikelijk, droeg de gilde zijn patroon – minstens vanaf 1594 – in de ommegang mee.

De verering van hun patroonheilige krijgt na het midden van de 16de eeuw – althans in theorie – een knauw. Het Concilie van Trente (midden 16de eeuw) wil immers orde op zaken stellen door zoveel mogelijk de excessen in te binden, waartegen de protestanten terecht gereageerd hebben; zo ook in de heiligenverering. Met de jezuïeten op kop onderwerpen ze de middeleeuwse verhalen over de heiligen aan een grondig kritisch onderzoek. In hun studiecentrum te Antwerpen werken de jezuïeten, meer bepaald de zgn. Bollandisten aan de uitgave van de Acta Sanctorum (De feitelijke gebeurtenissen van de heiligen): een monumentaal researchwerk. Brute pech voor Christoffel, want nergens vond men zijn naam terug in de archieven van de burgerlijke stand van de Romeinen, noch was er enig doopbewijs. En bovenal liet de naam ‘Christoffel’, die enkel aan een legende te danken is, maar al te zeer vermoeden dat niet alleen de naam, maar de gehele figuur van Christoffel een verzinsel is.

3. De kapel van St.-Catharina (ca.1774-1868)

Bij de grote altaarverhuis ca. 1774 wordt hier onderdak verleend aan het St.-Catharina-altaar met het schilderij De marteling van St.-Catharina van Alexandrië (Theodoor Boeyermans, 1660), dat tot dan in de middenbeuk tegen de 4de noordelijke zuil stond. Sinds 1868 hangt het schilderij in de zuidkoorgang.

4. De kapel van St.-Crispinus en St.-Crispinianus (sinds 1868)

Het retabel van St.-Crispinus en St.-Crispinianus (ca.1520)

Historie

Het ambacht van de huidenvetters en van de schoenmakers, opgericht in 1461, bestelt dit retabel ca. 1520 bij de Brusselse beeldsnijder Passier Borreman, zoon van de beroemde Jan II Borreman. Vermoedelijk werd de eikenhouten kast – zeer uitzonderlijk – nooit gepolychromeerd. Op de kwaliteits-controle van het hout wijst tot 3 x toe de (Brusselse) hamer. Waarschijnlijk waren er (geschilderde) luiken, maar daar is niets van bekend.

N.a.v. de dreigende Beeldenstorm in 1566 wordt het kostbare altaarstuk even in veiligheid gebracht. Een tiental jaren later, tijdens de Staatse bezetting, in 1577 of ‘78, weet men het retabel voor een losprijs (“rantsoenprijs”) van 3 gulden te redden. Bij het katholieke herstel vanaf 1584 kan het retabel weer in de kerk gesteld worden, mogelijk toen al tegen de 6de zuil (vanaf de viering) van de zuidbeuk, zoals in 1633, al dan niet zijn oorspronkelijke standplaats. Ter gelegenheid van dit  herstel wordt het opgesteld op een renaissancevoetstuk, met wortelmotief (1592-‘93).

Bij de grote altaaropruiming en -verhuis ca.1774 krijgt het retabel nauwelijks nog aandacht. Gelukkig wordt het nog net goed genoeg bevonden om bijgehouden te worden in de oostkoorgang, tegenover de sacristie, doch zonder bijbehorende altaartafel. Op de ‘ontdekking’ van het retabel in 1853 door de Antwerpse historicus en stadsarchivaris Pieter Génard volgt publieke herwaardering en 10 jaar later  de restauratie door Jan van Arendonck. Deze mag het zich permitteren om enkele leemten aan te vullen: 7 beeldjes in de kast en 4 op de lijst, waaronder een anachronistisch Heilig Hart. Na de restauratie wordt het opnieuw boven een altaar op een meer zichtbare plek opgesteld, nl. in de huidige kapel.

In 1970-‘71 onderneemt een internationale bende, gespecialiseerd in kunstdiefstallen, enkele vergeefse pogingen om het ganse retabel te stelen, doch 6 beeldjes, verkocht aan de kandidaat-kopers, blijven ontvreemd. Nu is het belangrijkste kunstwerk van de kerk voorzien van een alarmsysteem.

Iconografie

Om ten tijde van Diocletianus’ medekeizer Maximianus aan de christenvervolging te ontkomen, vluchten de Romeinen Crispinus en Crispinianus naar Soissons. Daar oefenen ze het beroep van schoenmaker uit totdat ze door rechter Rictiovarus gearresteerd worden. In 287 sterven ze er de marteldood door onthoofding. Gezien hun beroepsactiviteit ligt het voor de hand dat ze de patroonheiligen worden van de schoenmakers en de huidenvetters (leerlooiers). Getrouw de fantastische Legenda Aurea van Jacobus de Voragine brengt het retabel 6 verschillende marteltaferelen in beeld. Niet voldaan door de ene foltering, laat rechter Rictiovarus er telkens een andere op volgen totdat beide ‘helden’ het uiteindelijk met de dood moeten bekopen. Met deze opeenvolgende legenden wil men de moed van deze geloofsbelijders meer ‘body’ geven.

Elk tafereel vormt het thema van een compartiment. Van elkaar gescheiden door kleine pilasters, worden de taferelen door een baldakijn en loofwerk bekroond. Voorafgaand aan de hemelse verheerlijking, die logischerwijze plaatsvindt in de bekroning van het retabel, staan de 6 martelscènes van de beide heiligen onder in de kast als volgt opgesteld:

7
1            3             4
2            6             5

Getrouw de hagiografische traditie met een stereotiepe typering van de heiligen, worden de martelaren ook hier ten tonele gevoerd als onvermurwbaar en haast gevoelloos voor de pijn. Om hun standvastige vroomheid des te meer te beklemtonen staat hun bovennatuurlijke, vredige gelatenheid in schril contrast met de verbeten bestialiteit waarmee de beulen zich van hun taak kwijten: een beaat idealisme versus een karikaturaal expressionisme.

(1) Met roeden gegeseld

Omdat de beide christen mannen weigeren hun geloof af te zweren, beveelt rechter Rictiovarus, in het midden achter de beulen, hen te geselen. Vier beulen staan klaar om de beide martelaren, die aan een boom zijn vastgebonden, met roeden te slaan. De dubbel gevlochten baard van de rechter is in de middeleeuwse kunst het stereotiepe herkenningsteken voor de christenenvervolgers.

(2) Met elzen gestoken

In hun fantasie om te folteren, maken de opdrachtgevende beulen gebruik van de eigenste werkinstrumenten van de schoenmakers. Aldus steken zij met elzen onder de nagels van de handen en de voeten van Crispinus en Crispinianus. Een els vliegt naar een soldaat toe, zodat die pijnlijk neervalt. Op zijn kromzwaard staat de naam van de beeldsnijder: “Pass-ier”. Rechter Rictiovarus, herkenbaar aan de dubbel gevlochten baard, maar tevens op zijn schouder met name genoemd (“Varvs”), wijst naar een beeld van een afgod of eerder nog van een vergoddelijkte keizer. Op de zoom van zijn kleed boven de knie staat nogmaals een aanwijzing van de kunstenaar: “Sier Bor…”.

(3) Op de rug gevild

De rechter laat de huid uit de rug van de beide mannen snijden. Een beul bereidt zich voor door zijn mes te wetten.

(4) Poging tot verdrinking

Met een molensteen aan de hals worden ze in een rivier geworpen. De ene zit nog geknield te bidden, terwijl zijn kompaan al in het water is geworpen.

(5) Poging tot onderdompeling in kokend lood

Beide heiligen, de ene met gekruiste, de andere met opgeheven armen, worden in een ketel kokend lood gedompeld, maar het deert hen niet. Rechter Rictiovarus krijgt echter een druppel lood in het oog en stort zich dol van pijn in het vuur, waarna hij (wél) sterft. Op de zoom van zijn kleed wordt hij geïdentificeerd als de tirannieke rechter van Soissons: “JVDEX SISOENIE TIRANNVS”. De beulen wakkeren het vuur nog aan, hetzij rechts door houtblokken aan te voeren, hetzij links door het vuur met een pook op te rakelen.

(6) Door onthoofding gedood

De uiteindelijke marteldood staat centraal en vormt het grootste tafereel van de reeks. De Romeinse keizer van Gallië, Maximianus, is met een talrijk gevolg zelf naar Soissons gekomen om de twee halsstarrige christenen te laten onthoofden. Met de dood (van zijn kompaan) ‘voor ogen’ wiens hoofd, geblinddoekt, al op de grond is gerold, zit de andere geknield en eveneens geblinddoekt te wachten op de genadeslag met de bijl.

(7) Door God verheerlijkt

God de Vader, die kennis heeft van het boek des Levens, beloont de beide martelaren voor hun moedige offerbereidheid en met opgestoken rechterhand nodigt Hij hen uit tot de hemelse glorie.

De beelden van St.-Crispinus en St.-Crispinianus,
Peter Vanden Broeck, Mechelen, 1600-‘01

Links en rechts boven het retabel staan op passende wijze de gepolychromeerde houten beelden van de heilige werkmakkers. Samen met het verdwenen St.-Luciabeeld stonden ze immers op de bekroning van het altaar onder een baldakijn. Beiden dragen werkmateriaal: de ene, rechts, de leest van een schoen (denk aan het gezegde: …., blijf bij je …) en een niet te identificeren voorwerp. De andere heeft een bobijn garen in de hand.

Het glasraam St.-Barbara, Stalins en Janssens, 1882

Barbara (ca. 300), gekroond, leest als nieuwsgierige geloofsleerlinge in een boek en draagt hier de gevolgen van: het martelaarschap, gesymboliseerd door de palmtak in de andere hand. De 2 engelen dragen haar attributen: de linkse het zwaard als marteltuig; de rechtse de toren waarin ze opgesloten zat. De heilige wordt geëerd als “Patrones tegen de haastige en onvoorziene dood” met de vraag: “Bid voor ons”.

In de muur die het koor afsluit is een enigszins ingekorte wandkast (1ste helft 16de eeuw) ingewerkt.

Telkens vormen een (meestal krijgshaftige) man en een vrouw een paar. De man links boven, met dikke lippen, grote neusgaten en een peervormige oorbel lijkt een neger te zijn. Merkwaardig zijn de telkens weerkerende decoratieve motieven: onderaan elk medaillon prijkt een doodshoofd op een balusterzuil en bovenaan prijkt een breed gevleugeld hoofd (van een engel?) boven een soortgelijke baluster.