De Kempen, Kerken en Toerisme
Toerismepastoraal, Bisdom Antwerpen (TOPA vzw)

[wpml_language_selector_widget ]
Een korte kennismaking met de

Sint-Gummaruskerk te Lier

Geschiedenis

Toen bouwmeester Hendrik Mijs in de louwmaand van 1378 zijn eerste orders gaf, begonnen de Lierenaars aan een gigantisch bouwproject, waarvan zij op dat ogenblik zeker niet wisten in te schatten wanneer de voltooiingwerken zouden kunnen gevierd worden. Evenmin bevroedden zij de haast onoverkoombare moeilijkheden, welke zij moesten overwinnen in de ongeveer 200 jaar, die ze nodig hadden om een waardig onderkomen te bieden aan de stoffelijke resten van hun intens vereerde wonderdoener Sint-Gummarus, stads- en kerkpatroon.

De patroonheilige

De vita van Sint-Gummarus

In de vita van Sint-Gummarus, waarschijnlijk geschreven op het einde van de 10de eeuw, wordt verteld dat Sint-Gummarus als jonge man aan het koninklijk hof van de Merovingers heeft vertoefd en gehuwd was met een zekere Grimmara. Hij zou landheer zijn geweest van een villa met uitgestrekte gronden in het Lierse, en zelfs diensten bewezen hebben als ridder-bevelhebber van Merovingische troepen.

Een kerkje boven zijn graf

De historische waarheid is allicht dat Sint-Gummarus een asceet-missionaris was omstreeks de tweede helft van de zevende eeuw, die leefde en stierf (714) op een eilandje ‘Nivesdunc’, gevormd in het waterrijke gebied aan de samenloop van beide Neten. De man muntte uit in rechtvaardigheid, eerlijkheid, goedheid, vergevensgezindheid, trouw en mededogen voor zijn naasten. Hij moet door zijn charisma een grote indruk hebben gemaakt op zijn medemensen, want na zijn dood leefde zijn herinnering voort met de verering aan zijn graf. Bij dit graf was een oratorium met een kloostergemeenschap ontstaan, zoals gebruikelijk in die tijd voor mannen en vrouwen. De stichting groeide uit tot een villa met een eigen kerk(je) en na verloop van tijd werd de eerste asceet aangezien als dominus of heer. Zijn verering werd bevorderd door de leden van de kloostergemeenschap, die zijn stoffelijke resten overbrachten naar het villakerkje. Nadat de nieuwe munsterkerk was gebouwd in 754 (ongeveer op de plaats van de huidige kerk) en de kloostergemeenschap er naartoe verhuisde, nam men de relieken mee en werden ze plechtig verheven.

Wonderlijke verhalen

Geleidelijk vond het geloof in zijn heiligheid gestalte in een aantal wonderverhalen, die hem aan de oorsprong plaatsten. De lokale heilige kreeg echter ook een politieke betekenis toen hij de beschermpatroon werd van de Karolingische macht in de streek, als buffer tegen de Friezen die toen tot tegen Antwerpen waren opgerukt. De oorspronkelijke villa groeide uit tot een oppidum en de kloostergemeenschap evolueerde tot een kanunnikenkapittel. Omstreeks 980 moest de vervallen abdijkerk herbouwd worden (tot de romaanse kerk die de huidige gotische voorafging). Dit gaf aanleiding tot de heropwekking van de Sint-Gummarusverering (meer pelgrims brachten meer geld in ’t laatje om de kerk te bekostigen) en het schrijven van de vita (als publiciteit voor de Sint-Gummarusverering), waarschijnlijk door een kanunnik van het kapittel. De wonderverhalen in de vita van Sint-Gummarus hoorden thuis in het aanvankelijk kleine milieu van gelijkgezinde mensen, die de waarden probeerden te beleven waarover in het leven van Sint-Gummarus werd verteld. Ze wilden bewondering en eenheid verwekken, oproepen tot geloof en vertrouwen, en tot aansporing aanzetten. Zo is het wonder van de omgehakte boom zeker het best gekende mirakel van de Lierse heilige.

Bedevaart naar Rome

Sint-Gummarus wou naar Rome op bedevaart gaan. Met zijn gezellen kampeerde hij langs de Nete en om zijn tent vast te zetten, beval hij een eik te vellen. De grondeigenaar liet dat zo maar niet gebeuren en protesteerde heftig bij Sint-Gummarus. Om het aangedane onrecht te herstellen, liet deze laatste de beide boomhelften terug op mekaar plaatsen. Hij wond er zijn gordel om en zie … de boom was terug gezond en wel. Zelfs de bijlsnede was niet meer te zien. Enkel de afdruk waar de gordel had gezeten, viel nog te bespeuren.

Verering

Zo ontstond door de bekendmaking van dit opzienbarend verhaal (en van nog vele andere) een toeloop naar zijn graf, waarbij de pelgrims Sint-Gummarus’ hulp kwamen inroepen tot herstel van allerlei breuken, niet alleen die van de broze botten, maar ook die in de huwelijksrelatie kunnen toeslaan. Tot op vandaag komen de bedevaarders in de noveen rond de feestdag van Sint-Gummarus (11 oktober) de “Man Gods” om genezing vragen van kwalijke breuken of zijn hulp afsmeken om gevrijwaard te blijven van fracturen. Sinds onheuglijke tijden wordt daarbij het ritueel van de bandoplegging uitgevoerd: bij het uitspreken van de zegening legt de priester de gordel van Sint-Gummarus op de schouders van de pelgrim.

De Sint-Gummaruskerk

Romaans kerkje

Op het einde van de veertiende eeuw kende de Netenstad een hoogconjunctuur, want het Brabantse laken evenaarde in kwaliteit het zo geroemde Vlaamse en was tot ver in Europa een zeer gegeerd product. Voor de groeiende Lierse bevolking was de romaanse kerk die dateerde van het einde van de tiende eeuw te klein geworden en de helende kracht van de stads- en kerkpatroon had een dermate grote weerklank gevonden, dat de pelgrims tegen mekaar aandrumden in het reeds door vier eeuwen geteisterde romaanse heiligdom.

Gotische kerk

De nieuwe gotische kerk werd gewoon over de oude kerk heen gebouwd, te beginnen met de befaamde toren. Omstreeks 1578 kon zowat de laatste hand gelegd worden aan het gotische gebedshuis, in een tijd die melk en honing had zien opdrogen in een door godsdienstoorlogen en -twisten gespleten land en verscheurde bevolking. Toch realiseerden de Lierenaars in de 200 jaar durende bouwperiode een merkwaardige heilige plaats voor hun patroon. Opvallend trouw en consequent werd de Brabantse gotische traditie in het sacrale bouwwerk uitgevoerd, alsof gedurende twee eeuwen één en dezelfde architect aan het roer had gestaan, terwijl in werkelijkheid na Hendrik Mijs meerdere bouwmeesters zoals Jan en Andries Keldermans, Jan Van Hazeldonck, Herman en Domien de Waghemaker, …. de werkzaamheden hadden geleid.

Parel van de Brabantse Goriek

Daardoor geldt de Collegiale van Lier als de allergaafste parel aan de Brabantse gotische kerkenkroon. Haar interieur onderscheidt zich door een klassieke, drieledige opstand van het zuiverste Brabantse type, namelijk:

  • de ogivale scheibogenarcade, met daarboven
  • het rijkbetraliede triforium, waarvan de monelen doorlopen in
  • de spitsboogramen, die eindigen in een korf van gotisch maaswerk

De typische Brabantse rondzuilen zijn aanwezig die bovenaan een fors koolbladkapiteel vertonen met dubbele bladerenkrans en daar bovenop een achtkantige, geprofileerde deksteen. Op de pilaarkapitelen vertrekken de kwartzuilige schalken die het eenvoudige, maar door de Brabantse bouwmeesters zeer geliefde kruisribgewelf schragen. Zoals het hoort bij een kerk in Brabantse gotiek werd de buitenzijde heel sober gehouden. Maar toch schuilt er ook in dit puurste voorbeeld van Brabantse gotiek een schoonheidsfoutje: aan de buitenzijde ontbreken rond het hoogkoor de typische zadeldakjes op de straalkapellen. Maar daar hebben de Lierse voorvaderen een geldig excuus voor: geldgebrek in de fase van de bedaking noopte tot de goedkopere schild- en lessenaarsdakjes.

De Kunstschatten

De gotische Sint-Gummaruskerk was nog niet voltooid of de Lierenaars waren al volop bezig met de versiering van hun gebedshuis, waarvan de huidige kunstschatten nog ten overvloede getuigen. Het spanningsveld van de spiritualiteit concretiseerde zich onophoudelijk in een stroom van religieuze voorwerpen, die de gemeenschap mettertijd in consensus “Kunst” is gaan noemen. Wij vernoemen een aantal topstukken:

De gebrandschilderde glasramen

Het is een wonder – wellicht het zoveelste van Sint-Gummarus – dat nog een vijftiental gebrandschilderde glasramen uit de vijftiende en de zestiende eeuw de ontelbare krijgsbenden, legers, beeldenstormen en furies heeft overleefd. Van deze spiritueelste aller kunstuitingen schittert het allermooiste exemplaar in de Sint-Gummaruskerk. Het ontwerp van dit gebrandschilderde glasraam van de Brabantse School uit het derde kwart van de vijftiende eeuw werd zeer sterk beïnvloed door Rogier Van der Weyden, de schilder die samen met Jan Van Eyck en Robert Campin tot de grondleggers behoort van de Vlaamse Primitieven. Het stelt de kroning voor van de Heilige Maagd Maria door de Heilige Drievuldigheid. Zoals gebruikelijk in de Brabantse School werd het uitgevoerd in grisaille met enkele prachtige en warme kleurvakken. Het hoofdtafereel is gevat in een blauw medaillon omgeven door de evangelistensymbolen. Links- en rechtsonder bevinden zich de (onbekende) schenkers met hun patroonheiligen: Sint-Jan de Doper en Sint-Barbara.

Het koordoksaal

Het rijkelijk versierde koordoksaal is één van de weinige die in België bewaard zijn gebleven. Het werd van 1536 tot 1538 gemaakt door de Mechelse beeldhouwers Frans Mijnsheren en Jan Wisschavens in de laatgotische traditie met steen van Avesnes en Ecaussinnes. Als men de jubee frontaal aanschouwt, lijkt het geheel wel één groot stenen kantwerk. Die indruk wordt gewekt door het distelbladmotief dat overal, half opengewerkt, aanwezig is met daartussen de beelden van zestien (!) staties van de kruisweg, de evangelisten en de vier westerse kerkvaders. In het midden prijkt een omstreeks 1850 toegevoegd neogotisch torentje met het beeld van Sint-Gummarus en daaronder twee van zijn bekendste wonderen. De voorzijde is in drie vakken verdeeld met in de linkse en rechtse een portiekaltaar. Het rechtse H. Kruisaltaar is getooid met een geschilderde kalvarie (1644) van de Mechelaar Peeter Franchoys, die zich voor de gekruisigde Christus liet inspireren door zijn beroemde tijdgenoot Anton Van Dijck. Het linkse altaar van O.-L.-Vrouw van Zeven Weeën werd in 1658 voltooid door de gekende Antwerpse beeldhouwer Peeter Verbruggen de Oude.

De Colibranttriptiek

In het Sint-Barbarakoor hangt boven het O.-L.-Vrouw en Sint-Hubertusaltaar het kostbaarste schilderij van de Sint-Gummaruskerk: de Colibrantriptiek. Dit werk, één der laatste hoogstandjes van de laatgotiek (1516), wordt algemeen toegeschreven aan Goossen (soms ook wel Goswin genoemd) Van der Weyden. Jawel, kleinzoon van de beroemde Rogier! Vast en zeker leerde Goossen het penseel hanteren bij zijn grootvader in Brussel. De triptiek vertelt over de Zeven Vreugden en de Zeven Weeën van O.-L.-Vrouw met als centraal thema het huwelijk van Maria met Sint-Jozef. De laatgotische geest van de Vlaamse Primitieven overheerst, waarbij vooral opvalt: de zorg om het weergeven van de werkelijkheid tot in de kleinste details, het realisme, de stofuitdrukking, de overheerlijke kleuren en het gebruik van licht om een sterke ruimtelijke illusie te suggereren. Bij Goossen Van der Weyden, één der laatsten van de wereldvermaarde Eerste Vlaamse Schildersschool, merkt men bovendien nadrukkelijker het ontwaken van de prille renaissance in het noorden.

Meer te lezen op www.topalier.be